Bijna twee derde van de honderd instellingen voor specialistische jeugdhulp heeft de afgelopen drie jaar aan de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) extra geld gevraagd om overeind te kunnen blijven. In de NRC noemt Marjanne Sint, voorzitter van de TAJ, de situatie zorgelijk. Eind dit jaar eindigt de subsidieregeling hiervoor. Zoals bekend zijn de meeste instellingen in de knel geraakt doordat het Rijk per 2015 de jeugdzorg overhevelde naar de gemeenten en daarbij een drastische bezuiniging doorvoerde. De toezichthouder op de overgang, de Transitie Autoriteit Jeugd, kreeg 200 miljoen van het Rijk om de financiële problemen op te lossen. Veertig aanbieders van jeugdhulp hebben inmiddels extra geld gekregen. Twintig instellingen krijgen voor de zomer te horen of zij in aanmerking komen.
In het interview in de NRC waarschuwt Sint dat ‘het risico bestaat dat het in 2019 erger wordt.’ Zij verwacht dat het nog ongeveer vijf tot tien jaar duurt voordat de hulpverlening ‘op orde’ is. Volgens haar vinden gemeenten het lastig om de specialistische jeugdzorg ‘volwassen’ te maken.’ Zij constateert dat veel gemeenten er nog niet goed mee kunnen omgaan en tegelijkertijd geeft zij aan dat de financiering een probleem blijft. Dit woordgebruik is opvallend, omdat de specialistische jeugdzorg nu juist, ondanks kritiek en zorgen vanuit het veld, is losgekoppeld van de specialistische zorg voor volwassenen en afhankelijk gemaakt van de inspanningen en financiering door de gemeenten. Sint herinnert eraan dat de opzet van de nieuwe Jeugdwet was, de hulp voor jongeren effectiever én goedkoper te maken. ‘Dat lukt nu niet’, constateert Sint. Effectiever kan het volgens haar wel worden, maar ‘of het ooit goedkoper wordt, durf ik niet te zeggen.’
Het interview met Sint verscheen nadat de Transitie Autoriteit Jeugd een week eerder een alarmerend rapport over de situatie in de jeugdzorg had gepubliceerd. Rijk, gemeenten en zorgaanbieders hebben volgens de TAJ geen eenduidig beeld over de gewenste veranderingen en de kwaliteitseisen waaraan passende hulp moet voldoen. Een belangrijke reden is volgens de TAJ dat het jeugdstelsel geen ‘doorwrocht door professionals gedragen kwaliteitskader’ heeft. Hierdoor ontbreekt een duidelijk, landelijk algemeen geldend kader bij gesprekken over de inkoop van jeugdhulp en de contractering van jeugdhulpaanbieders. Kortom, er is, zoals al vaak opgemerkt, een volledig tekort aan landelijke sturing op dit terrein.
Bovendien stelt de TAJ dat alle betrokken partijen hun verwachtingen moeten bijstellen. De transformatie is een complex proces en de TAJ meent dat de ambities van de partijen over de opbrengst te hoog zijn. De administratieve last bij de gemeente en aanbieders is nog steeds hoog en specialistische zorginstellingen kampen met financiële problemen. De TAJ stelt vast dat van de 3,5 miljoen Nederlandse jongeren 11 procent hulp nodig heeft. Zo’n 35.000 kinderen met onder meer verstandelijke of psychiatrische beperkingen hebben zeer specialistische zorg nodig en worden opgenomen.
Ondanks haar inschatting dat het nog vijf tot tien jaar zal duren voordat de efficiënte hulpverlening die de Jeugdwet beoogde inderdaad zal wordt verleend, ondanks haar constatering dat een groot deel van de instellingen voor specialistische jeugdhulp op dit moment op omvallen staat en ondanks de constatering dat het nu al jarenlang ontbreekt aan landelijke sturing en dat er ook nog lang geen uitzicht is dat die er binnenkort komt, presteert Sint het om met een positieve boodschap te eindigen. Terwijl de wachtlijsten toenemen en talloze ouders radeloos op zoek zijn naar adequate hulp voor hun kind, eindigt Sint haar alarmerend verhaal met dezelfde blije boodschap als jarenlang door staatssecretaris Van Rijn werd verkondigd: ‘Geen kind is tussen wal en schip beland.’
Dit is een herkenbaar verhaal, in het laatste nummer (maart) van ‘Jeugdbeleid’ waarschuw ik ook al voor het risico dat we specialistische voorzieningen gaan kwijtraken. Dat zijn voorzieningen voor kinderen met de meest ernstige en hardnekkige problematiek. Er zitten voor deze kinderen een aantal weeffouten in het huidige bestel die snel opgelost moeten worden.
Peer van der Helm is lector residentiele jeugdzorg aan de Hogeschool Leiden