Marktwerking en decentralisering van de geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd naar de gemeenten: een aardige combinatie waar wellicht door slimme jongens wel wat te verdienen valt … Voeg daarbij dat de (grote) gemeenten sterk hechten aan autonomie op het terrein van de jeugdzorg, maar dat de financiële ruimte voor de gemeenten vanuit Den Haag wordt bepaald en dat de gemeenten zelfs al voor de invoering van de decentralisatie in 2015 klaagden over te krappe budgetten en dus behoefte hadden en steeds meer hebben aan ‘goedkope’ voorzieningen’. En dat op deze ‘markt’ bovendien een gemiddelde behandelprijs wordt gehanteerd. Zie daar de vier belangrijkste redenen dat deze ‘markt’ al gauw als interessant werd ontdekt door financiële cowboys. De fijne neus van financieel adviseurs en durfinvesteerders voor kansen in nieuwe markten leidde hen pijlsnel richting de jeugd-ggz.
Gemeenten zien de vraag naar hulp bij lichte klachten alsmaar toenemen en zij zien zich zoals gezegd tegelijkertijd door het krappe budget vanuit Den Haag gedwongen tot de minst dure oplossingen. Durfinvesteerders sprongen al snel in dat gat met hun exclusief aanbod aan hulp voor jongeren met lichte psychische klachten. Zodra de klachten wat serieuzer zijn – en we redelijkerwijs pas echt van ggz-bemoeienis zouden moeten spreken – sturen ze ze terug naar de huisarts – ‘voor ons te complex’. Zo pikken ze de krenten uit de pap, krijgen ze een (te) royale vergoeding voor relatief lichte tot superlichte hulp- en opvoedingsvragen en blijft er (veel te) weinig over voor de kleine groep jongeren met ernstige en vaak acute problemen. Die laatste groep moet inmiddels eindeloos, soms een jaar of langer wachten op behandeling.
De laatste jaren is de situatie voor kinderen met ernstige problematiek (en voor hun ouders) behoorlijk uitzichtloos. Dat is niet alleen de conclusie van degenen die, zoals André Rouvoet, van meet af aan het losknippen van de jeugd-ggz van de algemene ggz afwezen en al ruim voor de introductie van de decentralisatie waarschuwden voor de negatieve gevolgen. Vorig jaar juni concludeerde de Algemene Rekenkamer in haar rapport Geen plek voor grote problemen al: “hoe complexer de problematiek, hoe langer de wachttijd.” Vastgesteld werd dat dit zeker geldt als een ernstige psychische aandoening gepaard gaat met andere problemen of als de patiënt verstandelijk beperkt is. De Rekenkamer wees er daarbij op dat lang wachten op hulp weliswaar slechts een relatief kleine groep mensen treft, maar dat dat niets af doet aan de ernst ervan: “Lang wachten verergert de kwaal, doet een zwaar beroep op de omgeving en leidt uiteindelijk tot zwaardere en duurdere zorg.”
De NRC besteedt deze week in een drieluik aandacht aan de problemen in de jeugd-ggz. In de eerste aflevering wordt gewezen op de recente aankoop door een Franse investeringsmaatschappij van de grootste Nederlandse keten voor jeugd-ggz, Mentaal Beter met 120 vestigingen. Die keten biedt gesprekken met professionals aan bij psychische problemen, voor een belangrijk deel via beeldbellen en andere digitale middelen. Dat blijkt een aantrekkelijk concept voor investeerders – lage kosten, hoge baten. Met gelikte brochures worden de gemeenten overgehaald om met deze grote, over het hele land actieve zorgaanbieder contracten af te sluiten, waarmee de weg naar de relatief duurdere en veelal intensievere hulpverlening voor de ernstige gevallen in feite effectief wordt afgesneden. Zo hebben markt en ideologie – ‘hulp dichtbij huis’ – elkaar sinds de decentralisatie gevonden. En zo zijn de wachtlijsten voor de ernstige gevallen eindeloos gegroeid. Tot nu toe weigert de regering hier in te grijpen en wordt bij kritische vragen steeds gewezen naar de gemeenten.
De gedachte dat je eerder bij een arts terecht kunt met een lichte klacht en pas veel later met ernstige in een algemeen ziekenhuis is ondenkbaar! Schande dat dit in de (Jeugd) GGZ wel zo werkt!!