Ad de Beer: zo’n jeugdofficier wens je alle jongeren toe die heftig met justitie in aanraking komen, zeker als ze uit een weinig kansrijke omgeving als Rotterdam-Zuid, Amsterdam Zuidoost, de Haagse Schilderswijk, Utrecht-Overvecht of Zaandam-Poelenburg komen. Ad de Beer (1953) overleed onverwacht op zondagavond 1 januari dit jaar, terwijl hij de eerste zitting na de kerstvakantie voorbereidde. Hij werkte 40 jaar voor justitie, de eerste 15 jaar als reclasseerder, de laatste 25 jaar als jeugdofficier van justitie. In mijn optiek bleef hij altijd de jeugdreclasseerder-jeugdofficier, de pedagoog-jurist met een ongelofelijke inzet voor ‘zijn jongens’. Hij was, zoals de Rotterdamse hoofdofficier van justitie Hugo Hillenaar opmerkte “niet zomaar een collega, maar een icoon, de verpersoonlijking van de menselijke maat. Ad ging persoonlijk naar de grens om verdachten die in België waren aangehouden op te halen. Hij was van de klare taal, de jongens wisten precies wat ze aan hem hadden.” Er werd wel gesproken van ‘Parket de Beer’: de man van de directe aanpak, wars van kapsones.
Toen ik eind jaren negentig op diverse plaatsen in het land jeugdstrafzittingen ging bijwonen, belandde ik op een gegeven moment ook bij een zitting in Rotterdam, waar Ad als aanklager het woord voerde. Dat beeld van zijn optreden staat me nog helder voor de geest. https://www.researchgate.net/publication/270526682_Weijers_I_2000_Schuld_en_schaamte_Een_pedagogisch_perspectief_op_het_jeugdstrafrecht Ik had inmiddels al verschillende jeugdaanklagers meegemaakt, maar ik werd compleet verrast: zo kon het dus ook! Sterk aanwezig, doordringende stem, zeer direct en streng, maar met warmte. In tegenstelling tot de meesten van zijn collega’s ging zijn blik slechts af en toe naar de rechter. Hij richtte zich in de eerste plaats rechtstreeks tot de jeugdige verdachte zelf. Hij wist werkelijk alles over ‘zijn jongens’, prikte al hun kletspraatjes moeiteloos en zonder omhaal door, kwam met gedetailleerde informatie waar de aanwezige ouders vaak pijnlijk verrast van opkeken, haakte scherp in op wat de jongens naar voren brachten en gebruikte geen enkel juridisch jargon. En hij bood kansen. Maar dan moest de jongere wel overtuigend inzet vertonen.
Ad de Beer was een echte pedagoog. Hij had de pest aan gejuridiseer van het jeugdstrafproces, aan jongeren die zich, vaak op aanmoediging van hun advocaat, van meet af aan op hun zwijgrecht beriepen en dat zelfs bleven doen als er werd gevraagd naar hun thuissituatie, hun ervaringen met school, etc. Juist omdat hij de jongeren die voor hem verschenen kansen wilde bieden, worstelde hij met de vraag hoe te reageren op dit gedrag. Zo’n opstelling blokkeert immers dat de jongere verantwoordelijkheid kan nemen voor zijn fout en biedt daarmee ook geen aanknopingspunt om de jongere kansen te bieden (Zwijgrecht en pedagogisch bejegenen, 2016). Vanuit diezelfde pedagogische passie richtte hij zich als geen ander ook rechtsreeks tot de ouders en spande hij zich ook in om de jongere in de goede richting te bewegen via de ouders. Hij had de pedagogische intuïtie dat je met actieve betrokkenheid van de ouders, juist ook bij de iets oudere jonge recidivist, op een gegeven moment toch enige positieve invloed kon hebben. (Vergelijk The role of partners and parents in young persistent offenders’ struggles to desist from crime)
Zo’n officier wens je iedere jongere toe die ernstig in de fout is gegaan. Ik hoop dat zijn voorbeeld de komende jaren enige navolging krijgt.