Jeugdzorg: niet meer separeren vereist investeren

Delen:

In de NRC van afgelopen weekend vertellen drie enthousiaste jonge juffen over hun eerste jaar voor de klas. Alle drie zijn super gemotiveerd en het is geweldig om te horen hoe enthousiast ze de praktijk zijn ingedoken. Dat het een echte ‘duik’ was – zo van de pabo in je eentje de praktijk van een volle klas in – wordt meteen duidelijk. De één kwam voor een groep kleuters te staan, waar ze nauwelijks ervaring mee had. De ander voor groep zeven: „In het begin van het jaar wist ik überhaupt niet hoe ik een klas gezellig moest inrichten. En hoe maak je een planning, welke vakken geef je, hoeveel tijd heb je daarvoor nodig? Praktische zaken die ze je niet leren op de pabo.” Nummer drie zegt dat ze het écht leuk vond, maar dat ze halverwege het jaar wel dacht: “als dit het is, dan wil ik het niet.” In haar klas van 27 kinderen zat een tijdje een jongetje met veel woedeaanvallen. „Het leek alsof er 80 kinderen in de klas zaten.” Ze  concluderen dat je op de pabo te weinig leert over de kinderen met wie je in de praktijk moet werken: diverse nationaliteiten, vaak een taalachterstand en soms écht lastig gedrag. “‘Wat moet je doen als een kind door het lint gaat’, dat zijn drie lessen in vier jaar pabo, van een powerpoint”. „We leerden dat je een kind altijd op een bepaalde manier moet aanspreken, met een ik-boodschap…”„…ach, hou toch op.” „Dus als iemand met tafels gooit, moet ik zeggen: ‘Ik zie dat je met tafels gooit, ik heb daar last van, zou je op je stoel willen gaan zitten?’ Sorry hoor, maar zo’n kind gooit de tafel naar mij als ik dat zeg.”

Voor zover hun ervaringen representatief zijn, geeft dit een onthutsend beeld van hun beroepsopleiding. Van een meubelmaker verwachten we ook dat die ervaring heeft met het maken van een tafels en kasten voordat hij in de meubelmakerij aan de slag gaat. Natuurlijk krijgt hij voortdurend nieuwe vragen, maar de basisconstructies heeft hij onder de knie. Voor een arts, een apothekersassistente, een politievrouw en een piloot geldt ook dat we er graag op vertrouwen dat ze tijdens hun opleiding de nodige ‘vlieguren’ hebben gemaakt en verder in de praktijk onder begeleiding van ervaren collega’s voldoende praktische basiskennis en -ervaring opdoen, (juist) ook met de problematische gevallen, en die niet pas later zelf en helemaal op eigen kracht moeten zien te verwerven.

Een vergelijkbaar en minstens zo zorgelijk gebrek aan degelijke praktijkvoorbereiding zien we in de jeugdzorg. Dat is een van de oorzaken van het feit dat het maar niet lukt om het separeren van kinderen in Jeugdzorg Plus-instellingen uit te bannen, terwijl we weten dat dit een zinvolle opvang en effectieve behandeling in de weg staat. Jaarlijks verblijven zo’n 1.500 jongeren tussen de 12 en 18 jaar in zo’n instelling, omdat ze bescherming nodig hebben, zichzelf in gevaar brengen, hun ouders ze geen veilig thuis kunnen bieden, of omdat ze behandeling weigeren voor hun ernstige gedragsproblemen. Het gaat om kwetsbare kinderen, vaak met traumatische ervaringen vanwege mishandeling, misbruik of verwaarlozing, soms licht verstandelijk beperkt.

Juist in deze zwaarste vorm van jeugdzorg, waar er met enige regelmaat met een stoel wordt gegooid, zien we een toename van personeel dat weliswaar gemotiveerd is voor het zware werk maar er onvoldoende op is voorbereid en onvoldoende bij wordt begeleid. Sophie de Valk wees dit voorjaar in haar proefschrift nog op het belang van scholing en begeleiding in een stabiel en veilig team van medewerkers, waarin dilemma’s en angst en frustratie besproken kunnen worden. De realiteit is dat medewerkers een mager, tijdelijk contract krijgen, meteen de ‘cockpit’ worden ingestuurd en zich daar zelf moeten zien te redden, vaak in hun eentje voor de groep staan en de kinderen en hun problematiek nauwelijks kennen, zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd recent constateerde. Als je onder die condities als onervaren groepsleider voor een groep met alleen maar doodvermoeiende, nauwelijks bekende ‘moeilijke’ kinderen komt te staan, is het logisch dat je ze regelmatig naar hun kamer stuurt of naar een aparte, ‘prikkelarme ruimte’. En op een gegeven moment wordt dit zo normaal – met het oog op de ‘rust in de groep’ – dat sommigen zelfs maanden achter elkaar worden gesepareerd. Ook de meest gemotiveerde, maar onvoldoende voorbereide en begeleide medewerkers concluderen dan na enige tijd “als dit het is, dan wil ik het niet” en als er dan niets verandert vertrekken ze. En zo is, mede tegen de achtergrond van alle onzekerheden en bezuinigingen waarmee de transformatie van de jeugdzorg gepaard ging, nu sprake van een schrijnend personeelstekort, waardoor alle inspanningen om het separeren in de ‘klassieke’ gesloten jeugdinstellingen uit te bannen steeds moeilijker worden.

Peer van der Helm, lector residentiële jeugdzorg, wijst er bovendien op dat er sprake is van een ‘verdikkingseffect’: sinds de decentralisatie worden uitsluitend kinderen met ernstige, meervoudige problematiek nog uit huis geplaatst. “Overal zijn tekorten, gemeentes proberen het uit alle macht voor een onsje minder te doen. De duurste groep, de groep met de meest complexe problemen, wordt daarbij het hardst geraakt.” Hij pleit voor twee maatregelen: een Algemene Maatregel van Bestuur waarbij strenge voorwaarden aan de instellingen worden gesteld en duidelijke en openbare registratie van separatie, zoals ziekenhuizen verplicht zijn ernstige fouten te registreren.

Op de achtergrond en voor het lange termijn perspectief speelt natuurlijk de kwestie van de financiën een niet te overschatten rol. Er moet geld bij om de opleidingen te verbeteren en bij de tijd te brengen en om goede begeleiding en bijscholing te kunnen organiseren. En er moet hard gewerkt worden aan de bouw van kleinschalige voorzieningen om de nieuwe inzichten in een eigentijdse context te kunnen realiseren en de gemotiveerde medewerkers in een inspirerende omgeving te kunnen behouden. Jaarlijks houdt de regering miljarden over en mede in dat licht wordt er tegenwoordig veel gefantaseerd over ‘gratis geld’ en ‘investeringsfondsen’. Gelet op de urgentie in de jeugdzorg is de kwestie echter niet waar het geld vandaan komt, maar dat het er komt, en wel nu.

 

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *