Het ochtendblad van ‘wakker Nederland’, dat de bevindingen van het rapport De achterkant van Amsterdam over de ondermijnende criminaliteit in de hoofdstad eind augustus als eerste bracht, presenteerde dit gretig als typisch lokaal, Amsterdams probleem. Niets is minder waar. Rotterdam vormt een cruciale doorvoerhaven voor de smokkel van cocaïne door heel Europa. Brabant kent een hoge concentratie van de productie van XTC. Op feesten en festivals in het hele land gelden aanbod en consumptie van allerhande pillen als ‘normaal’. En al hebben de protesterende boeren wat anders aan hun hoofd, de ondermijning beperkt zich allerminst tot de grote stad maar strekt zich allang uit tot het platteland, zoals Tommy Wieringa in zijn column van 21 september met verbazing constateert: ‘Vriezenveen en coke, het wil bij mij nog altijd niet samenvallen.’
Terecht werd drie weken later naar aanleiding van het bericht over de brute moord op Derk Wiersum, advocaat van de kroongetuige in het proces tegen een van de grootste Nederlandse drugsmaffiabazen, een heel andere toon aangeslagen. Alom werden de woorden van minister Grapperhaus aangehaald en werd gesproken van een ‘aanslag op onze rechtsstaat’. Helaas gaf het debat hierover tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen niet blijk van veel besef van de situatie. Folkert Jensma concludeerde dat sommige politici van alle creatieve ideeën zelfs een beetje dronken waren geworden. Zo twitterde Kamerlid Van Toorenburg dat ‘we het tij hebben weten te keren.’ De waarheid is dat er vooralsnog niet eens ten halve is gekeerd en dat we grote kans lopen om ten hele te dwalen.
Voor een positieve wending in de aanpak van de drugscriminaliteit is in elk geval op twee cruciale punten een compleet nieuwe politieke koers nodig. Dat betreft zowel de inzet en toerusting van politie en justitie als de richting van het sociaal beleid. Wieringa geeft een treffende illustratie van de situatie waarin de politie zich op veel plaatsen bevindt. Als iemand hem vertelt over dumpingen van drugsafval vlakbij diens huis in het landelijk gelegen Langeveen, vraagt hij wat de politie deed. ‘O,’ zegt die daarop met Twents laconisme, ‘dat hebben we hier niet.’ Naar aanleiding van De achterkant van Amsterdam liep Het Parool enkele dagen mee met een jonge Amsterdamse drugsdealer. De politie bleek hem geen strobreed in de weg te leggen.
Maar het draait in de eerste plaats om de recherche. Decennialang is er door ervaren politiemensen als de Amsterdamse recherchechef Kees Sietsma en de Brabantse politiechef Wilbert Paulissen aangedrongen op versterking van de recherche met het oog op de ontwikkelingen in de zware criminaliteit. Jaren geleden noemde de criminoloog Cyrille Fijnaut in Overvallen in Nederland (2010) de aanpak van de gewelddadige vermogenscriminaliteit al een ‘testcase voor de geloofwaardigheid van de rechtsstaat’. Hij wees daarbij op het probleem dat we bij de bestrijding steeds opnieuw te maken hebben met een ‘opschalingsreflex’: de aanpak van de gewelddadige en ondermijnende vermogenscriminaliteit wordt voortdurend gefrustreerd doordat die voornamelijk reactief en discontinu blijft. Het gaat om het vinden van continuïteit.
Helaas is daar sindsdien niets aan veranderd en de klacht van korpschef Erik Akerboom over het zigzagbeleid van de afgelopen jaren is dan ook volkomen terecht. Tot op heden zijn er helaas geen tekenen dat de politiek werkelijk doordrongen is van de ernst van de situatie en dat dit duidelijke alarmsignaal serieus wordt opgepikt.
Wat het tweede punt betreft bestaat er eveneens een opvallende consensus onder de deskundigen. Zo verlangt de onlangs van Rotterdam naar Amsterdam overgestapte korpschef Frank Pauw een ‘superprogramma’, waarin hij alle programma’s tegen misdaad bij elkaar wil brengen. Daarvoor moet er volgens hem niet alleen geld bij voor wijkagenten maar ook voor jeugdzorg en moeten de landelijke wachttijden voor de jeugdzorg omlaag.
Hans Boutellier deed onlangs in het NRC een vergelijkbaar voorstel.
De politieke realiteit is echter dat, waar we de afgelopen jaren een zigzagbeleid hebben gezien wat betreft de aanpak van de gewelddadige vermogenscriminaliteit door politie en justitie, we tegelijkertijd hebben gezien dat het buurt- en maatschappelijk werk overal is terug- of weggesnoeid. Op talloze plaatsen constateert men inmiddels ‘Buurtwerk? Dat hebben we hier niet.’ De reguliere hulpverlenende instanties zijn in het kader van de afbouw van de verzorgingsstaat in zwaar weer terecht gekomen, met name als gevolg van bezuinigingen en de uitwerking van de decentralisatie van de zorg naar de gemeenten. 10 jaar Rutte ging gepaard met toenemende sociale ongelijkheid, waardoor bijvoorbeeld een kwart van de huurders, zo’n 10% van Nederland, volgens het Nibud financieel klem zit en een derde van de Nederlandse huishoudens betalingsachterstanden heeft.
Er lijkt op dit moment in de politiek zelfs minder dan ooit bereidheid om een radicale wending richting versterking van de zorg en richting een ander sociaal beleid te realiseren, alarmerende signalen, stakende werkers en protesten van de G40 en de VNG ten spijt. In ons land leeft 8% van de huishoudens onder de armoedegrens. Dat is des te ernstiger, als we ons realiseren wat voor negatief effect dit beleid heeft op jongeren die onder dergelijke ongunstige condities opgroeien en die bij gebrek aan perspectief gemakkelijk kunnen zwichten voor de kansen die vanuit de georganiseerde criminaliteit worden geboden. In ons onderzoek naar jonge veelplegers zagen we dat hen soms door doorgewinterde criminele vrienden en familie werd aangeraden om te zorgen dat ze niet zo stom alsmaar met de politie in aanraking komen en ‘slim’ te worden, dat wil zeggen te gaan dealen – geringe pakkans, lage straffen, hoge inkomsten.
Hoeveel rapporten, stakingen en brute geweldsdaden zijn er nog nodig om Den Haag te doen beseffen dat beheersing van de drugscriminaliteit echt een volledig andere koers vereist?