Zou ik het durven zeggen?

Delen:

Ik geef al jaren cursussen en training aan kinderrechters, jeugdofficieren en jeugdadvocaten over communiceren met kinderen. In de voorbereiding en context van het strafproces stelt dat speciale eisen. Bij het ‘kinderverhoor’ – wat een term! – in echtscheidingszaken ligt dat minstens zo precair. Kinderen vinden het meestal moeilijk om het met een wildvreemde over zulke cruciale zaken te hebben als bij wie ze het liefste zouden willen wonen.

In haar recente bundel ultrakorte verhaaltjes Voor altijd voor het laatst weet Tjitske Jansen heel fraai iets van de beklemmenis op te roepen die kinderen tijdens zo’n voor hen gewichtig gesprek kunnen ervaren.

‘Ik probeer me te herinneren waar we zaten: mijn moeder, de twee meesters en ik. Zaten de meesters en ik op een bank, ik tussen hen in, en zat mijn moeder op een stoel tegenover ons? De conclusie van het gesprek was dat het goed zou zijn als ik een tijdje ergens anders ging wonen. Er was niemand die het daar niet mee eens was. Ik mocht kiezen. Wilde ik een tijdje wonen bij de meester die ik nu had of bij de meester die ik vorig jaar had gehad?

Ik dacht aan de keer dat de meester die ik nu had aan me had gevraagd of ik, wij zaten op de school met de bijbel zuid, naar de school met de bijbel noord wilde fietsen, om iets af te geven aan het hoofd van die school. Er mocht iemand met me mee en ik mocht zeggen wie. ‘Peter’, zei ik. ‘Welke Peter?’ vroeg de meester. We hadden twee Peters in de klas. Ik wist welke Peter ik bedoelde. Moediger dan het zeggen van zijn voornaam durfde ik echter niet te zijn en ik zei de andere Peter. Zo erg was dat niet, die andere Peter vond ik ook aardig. Bovendien: het ging alleen om een fietstochtje.

Er bestond in mij geen twijfel over bij welke meester ik het liefste wilde wonen, maar ik was bang het hardop te zeggen en ik was bang dat ik die andere meester zou zeggen. Ik dacht aan de twee Peters. Deze keer ging het niet alleen om een fietstochtje. Het was van groot belang om de naam te noemen van de meester bij wie ik een tijdje wilde wonen. Heb ik naar die meester gekeken en ‘bij jou’ gezegd? Heb ik naar de vloer gekeken en zijn naam genoemd? Ik denk het laatste. Of iets wat erop leek. Ik kan me niet voorstellen dat ik de naam durfde te zeggen van de meester van mijn keuze én hem daarbij aan te kijken.’

 

 

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *