De Telegraaf, die de bevindingen van De achterkant van Amsterdam als eerste en met de gebruikelijke bombarie bracht, presenteert dit graag als typisch lokaal, Amsterdams probleem. Niets is echter minder waar. Rotterdam vormt (samen met Antwerpen) een cruciale doorvoerhaven, van waaruit cocaïne verder naar West-Europa wordt gesmokkeld. De productie van XTC is sterk geconcentreerd in Brabant. Festivals in het hele land kennen het fenomeen van wijdverbreid pillengebruik en alle steden hebben hier mee te maken.
Ingewijden zoals de Brabantse recherchechef Rienk de Groot spreken van een ernstige toestand van de zware georganiseerde criminaliteit in het hele land, als gevolg van onze vooraanstaande positie van ons land op de markt voor verdovende middelen. De afgelopen vijftig jaar heeft de georganiseerde misdaad in Nederland zich ontwikkeld tot een ‘robuust professioneel systeem’ en die ontwikkeling is niet alleen gepaard gegaan met toenemend excessief geweld in de openbare ruimte, met de vergaring van grote illegale vermogens die door witwassen de legale economie binnenkomen en bedreigen en met grootschalige corruptie en bedreiging van bestuurders en medewerkers van justitie en politie. De Groot constateert dat de situatie nu uit de hand dreigt te lopen door de snelle opkomst van de cocaïnesmokkel die financieel nog veel lucratiever is dan de productie van wiet en xtc. Hij ziet een rol voor de wetenschap om te adviseren of regulatie of legalisatie in Europees verband een oplossing van het probleem vormt.
Ook een autoriteit op het gebied van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit als de criminoloog Cyrille Fijnaut stelt vast dat het al lang niet meer om een Amsterdams en zelfs niet alleen om een Nederlands probleem gaat. Hij stelt dat hoe men het drugsprobleem ook wil aanpakken, dat ‘alleen maar kan werken in Europees verband.’ Net als De Groot stelt hij daarbij de vraag of we in Nederland (én in de rest van West-Europa) nog wel op deze voet kunnen doorgaan: ‘Moeten we eigenlijk niet zeggen: dit is onhoudbaar, het roer moet om.’ Hij vergelijkt de huidige situatie in Nederland met de jaren twintig van de vorige eeuw in de VS, toen de drooglegging leidde tot grootschalige smokkel van drank waarmee de Amerikaanse georganiseerde misdaad in het zadel werd geholpen. Ruim een decennium later maakte de politiek een einde aan het verbod op de productie en verkoop van alcohol in de VS. Daarbij ging het om drie cruciale vragen die volgens Fijnaut op dit moment bij onze drugsproblematiek net zo aan de orde zijn: Is er nog draagvlak voor een verbod? Heeft handhaving van een verbod niet onbedoeld enorme negatieve gevolgen (zoals het ontstaan van een grote zwarte markt die door criminele organisaties wordt gerund)? Is het extreme beslag op de beschikbare middelen die de handhaving van het verbod verlangt nog wel verantwoord?
Intussen staan we hier voor een fiks dilemma. Want anderen, dichter bij het beleid, pleiten juist voor meer investering en een bredere en ingrijpender aanpak van dit probleem. Zo verlangt de onlangs van Rotterdam naar Amsterdam overgestapte korpschef Frank Paauw een ‘superprogramma’, waarin hij alle programma’s tegen misdaad bij elkaar wil brengen: ‘We moeten beginnen in de wijken: hoeveel brengen we op straat? Wie is daar de baas? (…) In Rotterdam-Zuid hadden we een programma om én in de gezinnen te komen én over wonen, scholing en werk te gaan én te strijden tegen ondermijning. Met geld vanuit het rijk, met capaciteit van iedereen, inclusief de belastingdienst. We zullen van deur tot deur moeten, met meer drang en dwang. De landelijke wachttijden voor de jeugdzorg moeten omlaag. Dat kost een klap geld, maar we zijn een rijk land en Den Haag investeert ook fors in infrastructuur. Ik hoop ook op geld voor jeugdzorg, voor wijkagenten.
Voor beide opties lijkt veel te zeggen, maar ik zie nog niet hoe ze op dit moment met elkaar te verenigen zijn. Legalisering lijkt een geloofwaardig perspectief voor de lange termijn. Maar gezien het ontbreken van politieke consensus en de aarzelende houding van Den Haag met alleen al de introductie van experimenten met legale wietteelt en in het licht van de onmacht van Europa om over welk onderwerp ook flinke stappen te zetten, verwacht ik legalisering van drugs – inclusief de zwaardere variaties – niet meer mee te maken. Aan de andere kant zie ik een aanpak zoals Paauw bepleit ook niet snel van de grond komen. Nog afgezien van de juridische en principiële reserves ten aanzien van de Rotterdamse aanpak en vragen omtrent de uiteindelijke winst, denk ik dat Den Haag nog onvoldoende doordrongen is van de praktische urgentie van dit vraagstuk. Ik verwacht dan ook niet dat er op korte termijn werkelijk voldoende geld in de door Paauw gewenste breedte zal worden uitgetrokken.
Toch kunnen hier misschien belangrijke stappen worden gezet. Dan mag worden verwacht dat de aanpak van jongens als Jamal daar deel van gaat uitmaken, als onmisbare dimensie in een offensief tegen drugsgebruik en de daarmee verbonden handel. Hoewel de recente taboeisering van het roken natuurlijk onder heel andere condities plaatsvond, laat dit wel zien dat een beleids- en media-offensief tegen een breed gedragen, maar schadelijke praktijk wel degelijk succesvol kan zijn. In dit geval zal veel afhangen van de vraag of het lukt om het korte termijn perspectief van taboeiseren en aanpakken op geloofwaardige wijze te verbinden met het lange termijn perspectief van legalisering.