‘Zeldzaam als een veldleeuwerik is het kind dat nog leest.’ Zo begint een recente column van Tommy Wieringa. Hij vervolgt zijn lamentatie met een tweede vogelmetafoor: ‘Geen haan die ernaar kraait dat nergens in de 37 OESO-landen jongeren zo’n pesthekel aan lezen hebben als in Nederland.’
In 2018 stonden Nederlandse leerlingen op de 26e plaats op de OESO ranglijst. In drie jaar elf plaatsen gezakt en nu onder het gemiddelde van de 37 welvarende OESO-landen. Deze score is lager dan ooit sinds de eerste onderzoeken begin deze eeuw. Misschien lijkt die achteruitgang maar betrekkelijk, aangezien meer landen op het gebied van lezen een dergelijke ontwikkeling laten zien. Maar die neergang is in ons land verreweg het sterkst. Nederland behoort bovendien tot de zeven landen, waar sinds begin deze eeuw de schoolprestaties in alle vakken voortdurend een dalende trend vertonen. Daar komt nog bij dat de ongelijkheid in het Nederlandse onderwijssysteem juist op het gebied van het lezen toeneemt. De negatieve ontwikkeling is namelijk het sterkst bij de groep zwakste lezers.
Die achteruitgang van het lezen door kinderen is zeker niet te wijten aan de Nederlandse jeugdliteratuur. Er bestaat de laatste decennia juist een enorm breed aanbod aan vitale jeugdboeken. Zo stuitte ik onlangs op De zweetvoetenman, het derde boek van Annet Huizing, opnieuw bekroond met een Zilveren Griffel. Huizing, die pas na haar vijftigste boeken is gaan schrijven na jarenlang als tekstschrijver voor bedrijven en instellingen actief te zijn geweest, heeft het aangedurfd om een non-fictieboek te schrijven over een ‘gewaagd’ onderwerp: het recht en de rechtsstaat. Gewaagd, omdat je je niet meteen kan voorstellen dat kinderen zich voor dit type onderwerp interesseren. Alhoewel …, geef ze de kost die steeds de vraag opwerpen of iets wel ‘eerlijk’ is. Het is precies die behoefte bij het oudere kind om te weten wat rechtvaardig is, waaraan Huizing weet te appelleren. Dat zie je al aan de titels van de hoofdstukken – ‘Kun je een boete krijgen voor zweetvoeten?’, ‘Wat als je de verkeerde vermoordt?’, ‘Heeft een hond inspraak?’, ‘Mag je een gestolen fiets terugstelen?’ en ‘Mag je liegen tegen de rechter?’
Je moet het maar durven, een heel hoofdstuk over zo’n taai juridisch onderwerp als ‘aansprakelijkheid’. Voor tien jaar en ouder! Zeker, dit boek zal niet direct bijdragen aan het verkleinen van de ongelijkheid in het Nederlandse onderwijssysteem. Maar het knappe van de aanpak van Huizing is dat zij ook dit onderwerp tot een waarlijk lezersgenoegen voor jong (en oud) weet te boetseren. Een heel klein stukje om de sfeer te proeven:
Nadat allerlei voorbeelden zijn gegeven volgt een tussenkop Mazzel voor kinderen. ‘Nog even dit. Ben je jonger dan veertien? Dan heb je nog niets te maken met aansprakelijkheid, want je ouders zijn aansprakelijk voor jouw fouten en ongelukjes. “Hallo zeg, waarom vertel je dat nu pas?” “Omdat je anders dit hoofdstuk niet zou lezen.” Dus als jij een voetbal door een ruit schopt, dan moeten jouw ouders de schade vergoeden. Maar om het nog ingewikkelder te maken – dat doen we graag – tot slot een arrest waaruit blijkt dat ouders ook weer niet altijd aansprakelijk zijn.’ Waarna het hoofdstuk afsluit met het zogenoemde ‘struikelende bakker arrest’ uit 1970, over een bakker die struikelde over een touwtje dat twee kleuters hadden achtergelaten.