Hernieuwde discussie over burgerschapsonderwijs al weer helemaal verpolitiekt

Delen:

Het leek er even op dat minister voor onderwijs Arie Slob de goede toon te pakken had om van het op vele plaatsen ontoereikende burgerschapsonderwijs toch nog wat te maken, maar die mogelijkheid heeft CDA-leider Sybrand Buma al weer kundig om zeep geholpen. Natuurlijk was het ongelooflijk stom van minister van onderwijs Ingrid van Engelshoven om zich te laten ontvallen dat de historische Canon wat haar betreft wel wat diverser (ze bedoelde ‘met meer aandacht voor vrouwen’) kon, het is de overdreven reactie van Buma die de sfeer echt bederft, al lijkt het er sterk op dat de twee laatste politici zelf ontoereikend burgerschapsonderwijs hebben genoten. Van Engelshoven had natuurlijk moeten weten dat zij als minister van onderwijs niet over de inhoud van het onderwijs gaat en dat ze met haar opmerking dus buiten haar boekje ging. Maar Buma had moeten snappen dat de inhoud van het onderwijs na verkiezingen ook niet even aan de onderhandelingstafel te regelen is. Zijn on-Nederlandse voorstel om de schooldag te beginnen met het zingen van het Wilhelmus zal, als het al niet in de Tweede kamer strandt, in de samenleving op groot verzet stuiten.

De plannen van Slob sluiten aan op het debat dat vorig jaar naar aanleiding van een rapportage door de inspectie over de voortgang van het Burgerschapsonderwijs is gevoerd. Er zijn scholen die met een enkele dag aandacht voor het onderwerp aan hun wettelijke verplichting menen te hebben voldaan. Slobs voorgangers Jet Bussemaker en Sander Dekker hebben de eerste stap gezet om het burgerschapsonderwijs minder vrijblijvend te maken. Ook zetten zij, op advies van de Inspectie, de deur open om het werken aan nationale identiteit binnen het burgerschapsonderwijs een plek te geven. Dat laatste zie ik nog niet echt  in de voornemens van Slob terugkomen en ook in die zin bevallen de voorstellen me wel. De reden waarom Slob enige kans van slagen kon worden toegedicht was omdat het nieuwe voorstel van hem als ChristenUnie-man kwam. Tot nu toe hadden juist de christelijke partijen zich de grootste tegenstanders van burgerschapsonderwijs betoond. Zij probeerden de invoering van het vak in 2006 met artikel 23 van de grondwet in de hand te blokkeren. Slobs eigen ChristenUnie keerde zich destijds tegen de invoering van de Canon als verplichte leerstof. Nu liggen de kaarten anders en blijkt zelfs de christelijke onderwijskoepel Verus zich wel in de plannen van Slob te kunnen vinden. Met andere woorden, er lijkt nu wel een meerderheid te bestaan om de inhoud van het burgerschapsonderwijs preciezer te omschrijven en daarmee de Inspectie meer armslag te geven.

Heel vaak roem ik de publieke discussie in Nederland over opvoeding en onderwijs. Er gaat geen dag voorbij met aandacht voor het onderwerp op de opiniepagina’s van de grote kranten. In gesprek met buitenlandse collega’s schep ik er zelfs regelmatig over op. Ik moet helaas constateren dat de kwaliteit van de discussie over burgerschapsonderwijs ruim onder die maat is, al was het maar omdat de deelnemers in dit geval wel heel slecht op de hoogte zijn. Aan talkshowtafels op televisie wordt de discussie gevoerd door mensen die denken dat het om een volkomen nieuw onderwerp gaat en die niet op de hoogte zijn van het feit dat dat burgerschapsonderwijs al sinds 2006 deel uit maakt van het curriculum. Ook het feit dat commentatoren die wel op de hoogte zijn onverwacht fanatiek de oude stellingen betrekken bepaalt sterk de sfeer van de discussie. Zo wist VU-historicus Wim Berkelaar het debat op 5 juni j.l. in het radioprogramma ‘Dit is de dag’ volkomen lam te leggen met de uitspraak dat in het protestants-christelijk en islamitische onderwijs homoseksualiteit altijd als zonde zal worden beschouwd en de hele onderneming van het burgerschapsonderwijs vanwege de vrijheid van onderwijs als illusiepolitiek moet worden afgedaan.

Berkelaar legt zonder dat hij het wil de vinger op de zere plek. Om eigentijds burgerschapsonderwijs mogelijk te maken moet de vrijheid van onderwijs worden ingeperkt. Scholen met een religieuze basis zullen moeten verhelderen wat hun inspiratie betekent voor de manier waarop leerlingen worden ondersteund in het vinden van een plek in onze ingewikkelde multiculturele samenleving. Een verwijzing naar een religieus gedachtegoed volstaat niet om individueel handelen te verantwoorden, net zomin als kennis van de religieuze achtergrond volstaat om individueel gedrag te verklaren. Tot nu toe werd aangenomen dat secularisatie niet alleen een trend was in het christelijk deel van de  bevolking, maar dat ook moslims zich gaandeweg minder aan de moskee gebonden voelden. Het SCP-rapport De religieuze beleving van moslims in Nederland laat een ander beeld zien. Moslims zouden steeds vromer worden. Op het rapport is veel methodologische kritiek gekomen bijvoorbeeld van de Utrechtse hoogleraar sociologie Frank van Tubergen, die er op wijst dat respondenten pas in de laatste enquête expliciet het frame van de nationale identiteit kregen opgedrongen. Het hameren op het belang  van nationale identiteit is de afgelopen jaren aantoonbaar sterker geworden. De Amsterdamse sociologen Jan Willem Duyvendak en Josip Kesic maakten een analyse van de programma’s voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 op hun – zoals ze het zelf noemden – nationalistische en xenofobische inhoud. Als de moslims zelf al niet meer in hun schulp kropen, worden ze er door de politiek nu meer dan ooit ingeduwd.

Op 3 juni j.l. zond de NOS Andere Tijden Sport de aflevering ‘Dries Boussata: Trots op Oranje’ uit. Boussata was in 1998 de eerste Nederlandse-Marokkaan in het Nederlands voetbalelftal. Inderdaad, iets om trots op te zijn, zou je zeggen. Maar als Nederland een jaar later een oefenwedstrijd tegen Marokko speelt wordt hij elk moment dat hij aan de bal is uitgefloten. Boussata zegt nu dat hij als de keuze opnieuw zou moeten maken voor het Marokkaanse elftal gekozen zou hebben. Ook onder gewone stervelingen is – of we het nu willen of niet – nationale identiteit inmiddels een kwestie van belang geworden. Wat mij altijd aan het Nederlanderschap beviel was de overtuiging dat we er beter maar niet te dik over konden doen. De geringe omvang van het grondgebied noopte er toe. Hoe paradoxaal het ook klinkt ´Trots zijn op bescheidenheid´ vind ik onweerstaanbaar aantrekkelijk, mits het niet ontaardt in enige vorm van nederige hoogmoed. En als het om de geschiedenis gaat moet de trots over de prestaties van voorvaderen altijd ook voorzien worden van historische relativering. De onnozelheid van minister-president Balkenende, die in 2006 in de Tweede Kamer de VOC-mentaliteit wilde wakker roepen, school daarin, dat hij daarbij volkomen voorbij ging aan de rol die de eerste Naamloze Vennootschap ter wereld in de slavenhandel had gespeeld.

De recente geschiedenis van de plaatsing van de Nederlandse vlag in de vergaderzaal van de Tweede Kamer geeft op een wel heel bijzondere manier inzicht in de status van de discussie over nationale identiteit in ons land. Het initiatief van SGP-voorman Kees van der Staaij was onmiskenbaar een uiting van het nieuwe nationalistische sentiment. Een meerderheid van de Kamer was voor – bijna alle parlementen ter wereld worden gesierd door de nationale vlag gold als belangrijk argument – en in december 2017 werd hij geplaatst. Het bescheiden dundoek aan grenen stok op vierkante voet kreeg al snel de bijnaam ‘kaasprikker’. Kamervoorzitter Khadija Arib beloofde naar aanleiding van het commentaar dat er een mooiere vlag zou komen. Het nieuwe exemplaar werd een half jaar later geplaatst. De grotere vlag van 120 bij 180, in plaats van 90 bij 50 cm, op en stalen voet bekleed met perenhout, kostte 12.000 in plaats van 500 euro. De ironie wil nu dat velen in de vlag altijd de kaasprikker zullen blijven zien die ons het zicht op de trotse geschiedenis van de Nederlandse driekleur ontneemt. Die vlag is namelijk een inspiratie geweest voor een groot aantal buitenlandse nationale vlaggen, waaronder die van Frankrijk en Rusland. De Franse vlag was al voordat Napoleon Nederland in 1810 veroverde gebaseerd op de Nederlandse. Ze heeft dezelfde kleuren, maar de banen lopen verticaal en de kleuren zijn in omgekeerde volgorde gerangschikt. Tsaar Peter de Grote voerde na zijn verblijf in Nederland, geïnspireerd door die frisse Nederlandse koppen, in Rusland niet alleen een baardbelasting in. De Russische vlag heeft kreeg dezelfde gekleurde banen als de Nederlandse, alleen in andere volgorde: wit, blauw en rood. Voor wie dit mooie verhaal niet geloven wil: het Russische woord флагшток (spreek uit: flagsjtok) komt echt uit het Nederlands.

Goed burgerschapsonderwijs kan niet zonder heel goed geschiedenisonderwijs. De tijd lijkt rijp om de Canon alsnog in het verplichte lespakket op te nemen. Het bijzondere van de Canon is overigens niet zozeer wat voorgeschreven wordt, maar juist het open karakter. De verplichting behelst dat een vijftigtal onderwerpen aandacht moet worden besteedt, maar dat de leraar grote vrijheid heeft als het gaat om de manier waarop dat gebeurt. Het gaat om vensters op het verleden. En zelfs de vensters liggen niet voor eeuwig vast. De bedoeling van de commissie die haar destijds samenstelde was om de Canon zo eens in de zeven jaar te herzien. Dus wat je ook van de wens van Van Engelshoven denkt, het behoort tot de mogelijkheden om bij een herziening meer aandacht aan vrouwen te geven. Deze minister van onderwijs moet zich daarbij echter wel realiseren dat daar een nieuwe commissie voor nodig is en dat de leden daarvan zeker zullen beseffen dat dat bijvoorbeeld Anne Frank niet als venster in de huidige Canon is opgenomen omdat zij vrouw was, maar omdat zij staat voor het zicht op een periode in de geschiedenis dat nooit uit ons collectieve geheugen mag verdwijnen.

Levering, B. (2017). Burgerschapsvorming en nationale identiteit. Liber Amicorum Micha de Winter, Pedagogiek. Vol 37, nr. 2, 131-142.

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *