Soms kan je het onaangename gevoel bekruipen dat we worden teruggeworpen in de tijd. Ruim een eeuw, om precies te zijn, als het om kinderrechten gaat. Terwijl begin vorige eeuw met de creatie van een apart jeugdstrafrecht een grote stap voorwaarts werd gezet wat betreft de uitgangspunten in de berechting van minderjarigen, bleef de praktijk daar nog ver bij achter. Volgens de eerste Nederlandse kinderrechter De Jongh had ‘onze kinderrechtspraak alleen “het belang van het kind” op het oog’, maar wij zouden nu in elk geval de praktijk van de toenmalige jeugdinrichtingen als barbaars karakteriseren. Er was gebrek aan personeel en al helemaal aan ook maar enigszins opgeleid personeel, er werd geslagen, kinderen werden zonder enig toezicht eindeloos eenzaam opgesloten, geboeid en op water en brood gezet. In sommige inrichtingen, zoals De Kruisberg bij Doetinchem, droeg het personeel revolvers.
Een eeuw later beschikken we in Nederland niet alleen over unieke wetgeving op dit gebied, maar ziet de praktijk er ook totaal anders uit. De in 2001 in werking getreden Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft als uitgangspunt dat een jeugdige in detentie zijn rechten als kind behoudt. Daarom biedt de Bjj een uitputtend en gedetailleerd overzicht van de bevoegdheden van de inrichting om daar onder zeer specifieke condities inbreuk op te mogen maken en is er scherp toezicht op de uitvoering. Tegen die achtergrond is het des te onverteerbaarder dat op dit moment in ons land jongeren zonder ook maar enigszins vergelijkbare rechtsbescherming worden opgesloten. Zo meldde de Inspectie Justitie en Veiligheid in oktober vorig jaar na een onaangekondigd bezoek, dat begeleiders onnodig en disproportioneel gewelddadig waren tegen jonge asielzoekers in Hoogeveen, ook als die zelf niet fysiek agressief waren. De inspectie constateerde onder meer aan de hand van videobeelden dat jongeren worden uitgelachen, uitgescholden, geslagen en tegen de grond gewerkt. Toezicht op de opvang ontbreekt; advocaten en Vluchtelingenwerk hebben nauwelijks toegang.
Begin dit jaar constateerde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) meerdere geweldsincidenten tegen alleenstaande minderjarigen in de Hoogeveense opvanglocatie had verzwegen voor hun voogden van Nidos en voor de inspectie. Jonge asielzoekers kunnen daarheen zonder rechterlijk oordeel vanwege ‘overlast’ worden overgeplaatst. Er heerst een ouderwets gevangenisregime met rigide regels, er lopen boa’s rond met handboeien en de hekken zitten op slot. Eerder was er al in het Nederlands Juristenblad gewezen op deze uitzonderlijke situatie, waarbij beveiligers bijvoorbeeld gewapend rondlopen. Het artikel maakte duidelijk dat het harde regime in deze locatie juridische onderbouwing ontbeert.
Typerend voor deze aanpak is ook dat begeleiders zonder medische achtergrond in Hoogeveen bepalen of een jongere naar de dokter mag. Dit is des te zorgelijker gezien het feit dat de aldaar opgesloten jongeren veelal kampen met allerlei problemen en met trauma’s die ze vaak aan hun reis naar Nederland hebben overgehouden. Dit doet opnieuw denken aan de primitieve gang van zaken in de jeugddetentie van een eeuw geleden, die toen door een enkele psychiater en onderwijzer werd bekritiseerd. Hier stuiten we op een probleem dat zich allerminst beperkt tot die 20 a 25 jongeren die naar Hoogeveen zijn overgeplaatst. Wat de wantoestand op het gebied van de gezondheidszorg betreft, geldt dit in feite voor de hele asielopvang, zoals daar al talloze malen van verschillende kanten op is gewezen. Met het bericht dat vaccinaties tegen de bof, mazelen, rodehond, difterie, kinkhoest, tetanus en polio in de opvang van minderjarige vluchtelingen niet worden toegediend, werd dit recent nog eens pijnlijk duidelijk.
Toen de Kinderombudsman, Margrite Kalverboer, een jaar geleden het azc in Ter Apel bezocht zaten daar 113 alleenstaande minderjarigen. Zij stelde vast dat er niets voor de kinderen was geregeld: ‘geen onderwijs, geen activiteiten, geen hulp: niets.’ Begeleiders maakten de kinderen ’s ochtends niet eens meer wakker, omdat er toch niets te doen was. Een jongen van 16 jaar, in zijn eentje gevlucht uit Afghanistan, zat daar al drie weken, helemaal alleen, met enorm veel stress. Twee 17-jarige meisjes, zonder familie uit Syrië gevlucht, vertelden hoe eenzaam en wanhopig ze zich voelden. Kalverboer concludeerde: ‘Dit zijn getraumatiseerde kinderen, die kun je niet zomaar aan hun lot overlaten.’
Kort daarop constateerden de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid dat er in Ter Apel inmiddels meer dan 200 alleenstaande minderjarigen verbleven, waaronder 19 jonger dan 15 jaar, terwijl er maar plaats is voor maximaal 55 kinderen. De kinderen verbleven er zonder toezicht en begeleiding, de keukens, wc’s, douches en slaapkamers waren vies en vormden daardoor risico’s voor hun gezondheid. Als de Kinderombudsman er in het najaar opnieuw is, verblijven er 300 kinderen, allemaal gevlucht voor de oorlog in hun thuisland. Ze schrijft aan de staatssecretaris: ‘We troffen een groep van ongeveer dertig jongens en twee meisjes aan die al drie dagen in de wachtkamer van de IND verbleven. Op het centrum was voor hen geen plaats. Ze wachten de hele dag op hun plastic stoeltje en slapen ’s avonds op een stenen vloer of op een stoeltje met een laken en iets wat voor deken door moet gaan. Ze zien grauw van vermoeidheid. Een bed hebben ze niet, ook sanitaire middelen zijn er niet. Ze eten onvoldoende. Ze poetsen op de wc met hun vingers hun tanden en er is geen douche.’
De vergelijking met de praktijk in de jeugddetentie begin vorige eeuw gaat natuurlijk mank. Indertijd waren er bijvoorbeeld nog geen kinderrechtenverdragen. Maar daarmee stuiten we ook meteen op het grootste en meest pijnlijke verschil: in dit rijke land kiezen we er nu welbewust voor om kinderen die hierheen zijn gevlucht in strijd met die verdragen schandalig te behandelen en aan hun lot over te laten.