Soms kunnen wetenschappelijke inzichten heel snel veranderen. Eind jaren negentig werd in een verkennende studie naar meisjescriminaliteit in Nederland nog geconcludeerd dat er wel sprake was van een lichte toename van meisjescriminaliteit, maar dat er geen opvallende verschillen waren tussen delinquente meisjes en jongens. Een aparte aanpak voor meisjes leek dan ook onnodig. Daarna begon het onderzoek naar meisjescriminaliteit echter pas echt op gang te komen. Inmiddels bestaat er onder de onderzoekers consensus dat er bij delinquente meisjes wel degelijk sprake is van een ander beeld dan bij jongens.
Dan gaat het niet om de bekende lichte vormen, van diefstal van snoep of lipstick uit de supermarkt of een eenmalig vechtpartijtje, maar om serieuze meisjescriminaliteit. Het huidig wetenschappelijk inzicht is dat die moet worden gezien als uitdrukking van specifieke meidenproblematiek, waarin andere factoren van belang zijn dan bij jongens of dezelfde factoren een andere impact hebben.
Om een voorbeeld te noemen op een terrein dat tegenwoordig veel aandacht krijgt, dat van de biologische factoren. Daar is bijvoorbeeld een belangrijk nieuw inzicht dat bij antisociale jongeren veelal sprake is van een lage fysiologische arousal: ze ervaren weinig stress. Echter, voor meisjes die ernstig delinquent gedrag vertonen blijkt dit juist zelden op te gaan. Een ander voorbeeld: een klassieke achtergrondfactor bij delinquente jongeren is ernstige gezinsproblematiek. Inmiddels is echter duidelijk dat de impact daarvan voor meisjes aanzienlijk groter is dan voor jongens en meer invloed heeft richting criminaliteit. Ook de impact van trauma’s en de betekenis daarvan richting criminaliteit blijkt groter voor meisjes.
Misschien is wel het meest zorgelijk dat de toekomst van ernstig delinquente meiden er weinig florisant uit ziet. Verreweg de meeste jonge vrouwen met een delinquent verleden, en zeker degenen die eens of meerdere malen gedetineerd zijn geweest, hebben geen diploma, geen werk en volgen geen onderwijs en ze hebben forse schulden. Daarbovenop worstelen deze vrouwen vaak zowel met hun fysieke als hun geestelijke gezondheid. En tot overmaat van ramp vallen ze vaak ook nog op verkeerde, geweldadige mannen.
Een schrijnend probleem is dat deze meisjes ook extra risico lopen op zeer vroege zwangerschappen. Hoewel een eigen kind vaak door hen als houvast naar een rustig en stabiel leven wordt opgevat, blijkt dit voor hen een zware last, zeker als er geen familievangnet is dat deelt in de opvoeding van de tienerbaby. Ze blijken vaker problemen te ervaren in de opvoeding, komen veel vaker in aanraking met de kinderbescherming en krijgen meer maatregelen opgelegd. Kortom, er is bij deze groep groot risico op intergenerationele overdracht van gedragsproblemen.
Allemaal redenen om meer onderzoek te doen naar jonge meiden die ernstig in de criminaliteit terecht komen en om extra en vooral speciale interventies te ontwikkelen voor deze groep.
Dit kan ik volledig onderschrijven. Belangrijk om de effectiviteit van de zorg voor meisjes te optimaliseren. In Eikenstein (de justitiele jeugdinrichting waar meisjes gedetineerd zijn) is recentelijk een meiden specifiek programma beschreven.
Interessante blog. Ben benieuwd wat valt te zeggen over de ontwikkelingen in de tijd. Is er, net als bij jongens het geval lijkt te zijn, een algemene afname van de criminaliteit in combinatie met een bepaalde mate van verharding en continuering van de criminaliteit bij een relatief kleine groep?
In elk geval weten we twee dingen. Ten eerste zijn meiden die bij herhaling met justitie in aanraking komen uitzonderlijk. Zo troffen we in ons onderzoek naar geregistreerde jeugdige veelplegers (= tenminste 5 geregistreerde delicten) onder de 81 jongeren slechts 1 meisje aan. Ten tweede, in dergelijke gevallen is de kans extreem groot dat er bij zo’ meisje sprake is van ernstige psychiatrische problematiek, vaak posttraumatische stress-stoornis, zeer vaak depressie, geschiedenis van misbruik, inrichtingsverleden en verslaving.