Jonge veelplegers worden wel aangeduid als ‘blingbling’-veelplegers. Dit ter onderscheiding van de traditionele, veelal verslaafde en vaak dakloze oudere draaideur-crimineel die vooral steelt om in zijn verslavingsbehoefte te kunnen voorzien. Op grond van jarenlang onderzoek naar een grote groep jonge veelplegers heb ik zes jaar geleden voorgesteld te zoeken naar mogelijkheden om deze jongeren precies aan te pakken op dit typerende en voor hen meest gevoelige punt – hun blingbling.
Doel was daarmee de motivatie om te stoppen met crimineel gedrag bij deze jongeren te versterken door ze voortdurend verantwoording te laten afleggen over hun financiële situatie en bezittingen af te nemen waarvan zij de legale afkomst niet konden aantonen. Op verzoek van de Tweede Kamer vroeg de minister van Veiligheid & Justitie hierover advies bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De RSJ concludeerde in 2015 dat dit voorstel waard was om nader te onderzoeken en op kleine schaal uit te proberen.
De afgelopen jaren is ook in ander onderzoek bevestigd dat financiën een sterk motiverende rol spelen in criminaliteit als routine. Onvermogen om met geld om te gaan, om hun leven goed te organiseren, om boetes en schadevergoedingen op tijd te betalen, om schulden te vermijden en tijdig af te lossen spelen daarbij een grote rol. Deze inzichten leidden tot een door mij begeleid kleinschalig experiment vanuit het Veiligheidshuis Regio Utrecht met bewindvoering bij jonge veelplegers. Dit houdt in dat de betrokkene geen zeggenschap meer heeft over zijn eigen rekening. Hij krijgt van de bewindvoerder slechts leefgeld voor de dagelijkse uitgaven. Het ging hier om jongvolwassenen die op z’n minst erkenden dat hun levensstijl ze voortdurend in problemen bracht. De doelgroep betrof jongvolwassen veelplegers met grote schulden en laag IQ. Het doel was om langs de weg van bewindvoering over hun financiën enige sturing aan hun leven te geven en ze te leren verantwoord met beperkte financiële middelen om te gaan. Uiteraard beschouwden wij dit niet als een op zichzelf staande interventie, maar als ingebed in een groter geheel, met name wat betreft reclassering (en in veel gevallen behandeling).
In de praktijk deed zich daarbij echter een obstakel voor en dat had te maken met het civiele, vrijwillige kader. Binnen het huidig wettelijk kader kan de strafrechter namelijk niet rechtstreeks financieel toezicht opleggen. Dat kan alleen indirect, bijvoorbeeld door de veroordeelde te verplichten onderbewindstelling aan te vragen bij de kantonrechter. Maar aangezien (jonge) veelplegers niet snel geneigd zijn om zich vrijwillig onder beschermingsbewind te stellen, ook al erkennen ze hun financiële problemen, is de kans zeer groot dat daar in de praktijk weinig van terecht komt. De instroom in dit experiment bleef dan ook bijzonder laag. Daarom luidde een van mijn aanbevelingen in Veelplegers aanpakken (2019) om de strafrechter de mogelijkheid te bieden rechtstreeks financieel beschermingsbewind te laten opleggen in het vonnis. Dat opent het perspectief op een aanmerkelijk gemakkelijker en meer verplichtende uitvoering van toezicht op de financiën in strafrechtelijk kader. Na een motie van de Tweede Kamerleden Van Nispen en Van Oosten gaf het Ministerie van Veiligheid & Justitie opdracht om ook dit voorstel nader te onderzoeken en wel tweeledig: de RSJ werd gevraagd hieromtrent juridisch advies te geven en de Universiteit Leiden om de bestaande mogelijkheden hieromtrent in zowel strafrechtelijk als civiel kader te onderzoeken.
De Leidse empirische studie moet nog worden afgerond, maar half juli verscheen het advies van de RSJ. Daarin wordt bevestigd dat onder deze populatie zeer vaak financiële problemen voorkomen. Zo heeft ongeveer de helft van de gedetineerden in Nederland schulden, tegenover 20% van de Nederlandse huishoudens. Doorgaans loopt die schuldenlast tijdens detentie verder op door het wegvallen van inkomen of uitkering. De RSJ ziet ook de urgentie van deze problematiek, aangezien veel van de delinquenten met schulden laagopgeleid (en/of licht verstandelijk beperkt) zijn en zijn aangewezen op een uitkering of een ander laag inkomen. Leren om rond te komen van een bescheiden inkomen is dus juist voor deze groep belangrijk. Terecht wijst de RSJ er op dat deze vorm van toezicht niet zoals bij de civiele onderbewindstelling kan worden uitgevoerd door een familielid of een bekende. Voor een succesvolle uitvoering van financieel toezicht zijn ofwel speciaal daartoe opgeleide reclasseringsmedewerkers noodzakelijk ofwel bewindvoerders die extra zijn opgeleid voor deze nieuwe strafrechtelijke vorm van toezicht, die veel meer en actiever bemoeienis vereist dan de civiele bewindvoering en nauwe samenwerking met de reclassering veronderstelt.
Daarnaast stipuleert de RSJ dat de sociale omgeving zoveel mogelijk moet worden betrokken bij deze aanpak. In tegenstelling tot mijn focus op jongvolwassenen bepleit de RSJ echter toepassing voor alle meerderjarige veelplegers. Op zich is dat begrijpelijk, zeker als het om volwassenen met lage intelligentie gaat. Maar een van de verrassende bevindingen van ons vervolgonderzoek was dat de ouders van jonge veelplegers, die tijdens de adolescentie niet in staat waren om het antisociale gedrag van hun zoon bij te sturen, in de jongvolwassenheid juist een belangrijke rol blijken te spelen in de motivatie om daarmee te stoppen. Dat geldt zeker wat betreft de financiële problematiek. In veel gevallen maken de ouders zich daar al lang veel grotere zorgen over dan de jongeman in kwestie. Ik kan me daarom wel vinden in het voorstel van de RSJ om financieel toezicht mogelijk te maken bij alle volwassen veelplegers, onder voorwaarde dat deze persoon inmiddels gevoelig blijkt voor de zorgen van zijn ouders en dat de ouders een belangrijke, positief betrokken, motiverende rol krijgen bij deze ingrijpende interventie.