‘Paedagoog in de ware zin des woords’ (over Theo Thijssen)

Delen:

 

Onlangs attendeerde iemand me op de Deense serie Rita op Netflix: die moest ik zien.

Nu moet je oppassen met dat soort suggesties, want voor je het weet zit je je tijd te verdoen met iets waarvan je achteraf met enig ongemak moet vaststellen dat het weer ‘net niks’ was.

Maar, zo werd me verzekerd, ik zou het beslist leuk vinden en bovendien ging het over onderwijs en opvoeding, op een manier waar de pedagogiek en ontwikkelingspsychologie nog best iets van kon opsteken.

Tja, dat leek me een prima rechtvaardiging, dus keek ik op een avond samen met mijn vrouw, die minder scrupules heeft op dit gebied (eigenlijk op alle andere gebieden ook), naar de eerste aflevering van Rita (de serie stamt uit 2012 en kan dus in ieder geval geen remake zijn van De Luizenmoeder).

Bij zo’n eerste aflevering zie je niet altijd meteen wat er nou zo leuk aan is, maar we zaten gezellig samen op de bank en na twee, drie afleveringen moest ik bekennen dat het inderdaad erg leuk was. Wat een charmante vrouw, die Rita, zei ik voorzichtig, want ik wilde de stemming niet bederven, maar mijn vrouw zei: je bedoelt ‘een lekker wijf’. Niet subtiel, maar als je het zo zou willen zeggen, dan zou je het zo kunnen zeggen.

Het is trouwens de gimmick van de serie. Rita loopt – niet direct een archetypische onderwijzeres – als een olifant door de porseleinkast van de school, lapt regels aan haar laars, doet alles waar menig schoolbestuur de schrik van om het hart zou slaan, maar komt daar meestal mee weg. Niet in de laatste plaats omdat ze haar mannelijke collega’s de baas is, dan wel om haar vingers windt. Dat alles niet zonder scherven, want nadat ze het bed heeft gedeeld met een ouder van een van haar leerlingen, is ze toch echt te ver gegaan en wordt ze een tijdje geschorst. Maar uiteindelijk dragen haar ondeugden vooral bij aan haar aantrekkelijkheid.

Belangrijker dan het oordeel van volwassenen is dat ze door haar leerlingen op handen wordt gedragen. De jongsten zoeken haar nabijheid, de oudere kinderen respecteren haar autoriteit, die zo vanzelfsprekend is dat ze hem nooit echt hoeft in te zetten, en zelfs de meest in zichzelf gekeerde adolescent weet ze te ontdooien.

Bij dat alles lijkt ze echt geïnteresseerd in haar kinderen, probeert hen buiten schooltijd om te helpen waar ze kan en komt voor hen op als het leven tegen zit. Ook als ze zich daarbij tegen de ouders van haar leerlingen moet keren, want op school zijn ouders soms de slechtste verdedigers van de belangen van hun kinderen.

Ik denk dat het op dat punt was dat ik overeenkomsten begon te zien tussen de fictionele Rita en de onderwijzer, pedagoog en schrijver Theo Thijssen, maar misschien komt het toch vooral omdat ik parallel aan het eerste seizoen van de serie, de recent verschenen biografie van Thijssen, geschreven door Peter-Paul de Baar, heb gelezen.

De Baar schijft hoe Thijssen aan het begin van de twintigste eeuw het opvoeden van kinderen zag als een elkaar aanvullend samenspel tussen onderwijzer en ouders, maar hij hield ouders graag op afstand. Hij zag echter wel in, deels onder druk van de veranderende mores, dat het zaak was dat ‘schoolmensen en ouders […] elkaar [beter] leren kennen’ al betekende dat in de praktijk dat er beter uitgelegd moest worden aan ouders en niet dat die zich overal mee gingen bemoeien.

Thijssen zit natuurlijk in ons collectieve geheugen dankzij zijn boeken; in de eerste plaats Kees, de jongen, maar toch ook De gelukkige klas. Vooral voor dat laatste boek putte hij uit zijn ervaringen als onderwijzer en laat hij zich uit over zijn ‘ideale school’, maar ook hoe die door ‘de papieren pedagogiek’ steeds weer bedreigd wordt. Kennelijk was er ook in Thijssens tijd al reden om je te beklagen over wat er in het onderwijs allemaal geregistreerd en vastgelegd moest worden, maar ‘onderwijs is geen administratie’, verzuchtte hij.

Thijssen heeft zich altijd verzet tegen een autobiografische interpretatie van zijn werk, maar duidelijk is dat er geen diepe kloof gaapt tussen Thijssen als schrijver en als onderwijsman.

Thijssen was, net als Rita, niet benauwd om met ferme stappen door de porseleinkast te banjeren, waarbij hij zich afzette tegen dogmatici en methodenmakers, hervormers en modieuze vernieuwers of het gebruik van intelligentietests. Ook kon hij in recensies van kinderboeken – geschreven door ‘een juffrouw die niet veel te doen heeft […] dol op snoeperige kinderen’ – scherp uit de hoek komen. Steeds komen zijn bezwaren erop neer dat er in het onderwijs en in de literatuur te vaak voorbijgegaan wordt aan het kind zelf.

Er is later met oud-leerlingen over hun herinneringen aan Thijssen gesproken en zij begonnen steevast: ‘over zijn afkeer van regeltjes, hoe hij lesroosters aan zijn laars lapte en de marges van wat formeel mocht opzocht’, aldus De Baar. Thijssen mocht graag zingen met zijn klas en hield van voorlezen. Verder vond hij vooral dat de lesprogramma’s overladen waren met zaken die maar afleiden van de hoofdtaken van het onderwijs.

Volgens sommige leerlingen kon hij wel streng zijn (liet niet met zich sollen), maar tegelijkertijd kon hij de grap inzien van kinderlijke ondeugendheden. Na lezing van Kees, de jongen typeerde Simon Carmiggelt Thijssen als ‘paedagoog in de ware zin des woords […] want hij is zijn eigen jeugd nog niet vergeten’.

Daarmee raken we misschien aan de kern van Thijssens ‘pedagogiek zonder pedagogische theorie’. Die gaat niet over het (geobjectiveerde) kind, maar begint bij het kind zelf. Als lezer van zijn boeken merk je dat en kun je die bijna niet zonder een gevoel van nostalgie lezen. Die nostalgie kun je niet afdoen als een vals sentiment, maar appelleert aan een basaal besef dat je anderen zo zou moeten behandelen (en graag zelf zo behandeld zou willen worden). Daarom val je als lezer voor Thijssen.

En als kijker dus voor Rita, al geef ik toe dat daar mogelijk nog andere overwegingen meespelen.

 

 

 

 

 

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *